De Fitis is een schoolvoorbeeld van een soort waarvan de ondersoorten genetisch (zowel in het mtDNA als autosomal DNA) niet of nauwelijks verschillen, terwijl er wel - zij het soms moeilijk bruikbaar in het veld - subtiele verschillen in biometrie en kleed zijn.
In het mtDNA verschillen de drie ondersoorten trochilus, acredula en yakutensis niet. Er zijn wel autosomale verschillen tussen enerzijds trochilus en anderzijds acredula/yakutensis. Vleugellengte en vooral staartlengte zijn in yakutensis beduidend langer dan in de twee andere ondersoorten, maar er is wel overlap. Het volledig ontbreken van enig geel op de borstveren wordt bij meer dan 95% van alle (mannetjes) exemplaren bij yakutensis aangetroffen, terwijl dit bij ca. 1 – 5 % van de examplaren van trochilus en acredula wordt waargenomen.
Dus, een fors lijkende fitis met spierwitte borst is een goede kandidaat voor yakutensis. Met een vleugel van 72mm of langer, en een staart van 55mm of langer, wordt de kans dat het een yakutensis is nog groter. Als een DNA test dan ook nog laat zien dat het een acredula/yakutensis is, verkrijg je de hoogst haalbare zekerheid op dit moment. Deze zekerheid is niet 100%!
Het onderscheiden van trochilus en acredula en beduidend moeilijker maar volgens mij niet totaal onmogelijk als de vogel is gevangen en er biometrie en DNA-bewijs is. Staffan Bensch beschreef de subtiele verschillen tussen acredula en trochilus al in 1999, in samenhang met de subtiele autosomale DNA-verschillen, en wijst erop dat in het verspreidingsgebied van trochilus exemplaren voorkomen welke in het kleed niet van een typische acredula is te onderscheiden. Frank Neijts heeft daar fraaie voorbeelden van vastgelegd. Het tegenovergestelde komt echter ook voor.
Een en ander maakt de veldherkenning van deze drie ondersoorten van de Fitis erg moeilijk, zo niet onmogelijk. Zelfs bij goed gedocumenteerde vangsten met DNA-onderzoek zal het niet altijd zeker zijn. Een project om e.e.a. bij de in Nederland bemonsterde Fitissen te reconstrueren zal in de loop van volgend jaar worden afgesloten.
Overigens, Russen onderscheiden ook nog steeds twee andere, door Salomonsen in 1928 beschreven ondersoorten van de Fitis: Ph. t. fitis uit Duitsland en Ph. t. eversmanni uit west Siberië.