Dutch Birding jaargang 35 nummer 3, 2013

Cover

Finsch's Wheatear  ·  Oenanthe finschii
René Pop

Artikelen / papers

145 - 154 Range extension of Great Grey Owl in Europe
Łukasz Ławicki, Andrej V Abramčuk, Sergey V Domashevsky, Uku Paal, Roar Solheim, Tomasz Chodkiewicz & Bartłomiej Woźniak

Uitbreiding van Laplanduil in Europa

Dit artikel beschrijft de recente sterke uitbreiding van Laplanduil Strix nebulosa in Europa. Binnen de West-Palearctische regio komt de soort vooral voor in Fenno-Scandinavië en het noorden van Rusland maar er bevindt zich ook een geïsoleerde populatie in Oost-Europa, c 400-500 km ten zuiden van het aaneengesloten boreale verspreidingsgebied.

In Fenno-Scandinavië breidde Laplanduil zich zuidwaarts uit aan het eind van de jaren 1960 tot het begin van de jaren 1990. In Zweden nam de populatie opvallend toe van 1960 tot ver in de jaren 1980 maar de laatste 30 jaar lijkt zich weer een afname voor te doen. In Finland is het verspreidingsgebied duidelijk naar het zuiden opgeschoven, van Lapland naar het midden en het oosten van het land. In Noorwegen wordt de soort regelmatig waargenomen in het zuidoosten sinds daar een broedpaar werd gevonden in 1989. Ongekend hoge aantallen Laplanduilen broedden in het zuidoosten van Noorwegen in 2010 (drie paren) en 2011 (22 paren).

In Oost-Europa bevindt zich een geïsoleerde populatie, die vroeger beperkt was tot het centrale en zuidelijke deel van Wit-Rusland. De soort koloniseerde het noorden van Oekraïne in de loop van de jaren 1990, met nieuwe vestigingen op c 120-150 km buiten het normale verspreidingsgebied in het oosten van het land. Deze zeer snelle uitbreiding vond plaats tijdens de laatste vijf jaar. In 2007-09 dook de soort op in Wit-Rusland dicht bij de Poolse grens, ten zuidwesten van het normale broedgebied. In Estland werd een broedgeval vastgesteld in 2009 na een afwezigheid van 116 jaar; in 2011 waren er al zeven broedgevallen. In Letland werd een plaatstrouw paar waargenomen in 2006-07 en was er een roepend mannetje in 2009 maar het is niet zeker of het tot een broedgeval kwam. In Polen hebben Laplanduilen zich voor het eerst gevestigd in 2010 en waren er acht broedparen in 2012. De toename in aantal en verspreiding van Laplanduil in deze landen is mogelijk het gevolg van een invasie vanuit Noord-Europa of van dispersie uit Oost-Europa. De toename in Oost-Europa (Wit-Rusland en Oekraïne) en Estland kan echter ook verklaard worden door een toegenomen intensiteit van zoekacties, met betere methoden.

Łukasz Ławicki, West-Pomeranian Nature Society, Flisacza 35e/6, 74-100 Gryfino, Poland
(izuza@interia.pl)
Andrej V Abramčuk, APB-BirdLife Belarus, Oltus, Maloritsky district, Brest oblast, 225921, Belarus
(strix113@wp.pl)
Sergey V Domashevsky, Ukrainian Birds of Prey Research Centre, Zhukov st 22, apt. 42, Kyiv, 02166, Ukraine
(domashevsky@gmail.com)
Uku Paal, Estonian Ornithological Society, Estonian Rarities Committee, Veski 4, Tartu 51005, Estonia
(melanotos@gmail.com)
Roar Solheim, Agder Natural History Museum, PO Box 1887, Gimlemoen, 4686 Kristiansand, Norway
(roar.solheim@kristiansand.kommune.no)
Tomasz Chodkiewicz, Polish Society for the Protection of Birds (OTOP), BirdLife Poland, Odrowąża 24, 05-270 Marki k. Warszawy, Poland
(tomasz.chodkiewicz@@otop.org.pl)
Bartłomiej Woźniak, Department of Forest Zoology and Wildlife Management, Warsaw University of Life Sciences (SGGW), Nowoursynowska 159, 02-776 Warszawa, Poland
(accipiter.nisus@wp.pl)

155 - 168 Is Peat Partridge a valid subspecies of Grey Partridge?
Sander Bot & Justin J F J Jansen

Is Veenpatrijs een valide ondersoort van Patrijs?

Patrijs Perdix perdix is een van oorsprong Euraziatische soort met zeven beschreven ondersoorten. Eén daarvan is Veenpatrijs P p sphagnetorum in Noordoost-Nederland en aangrenzend Duitsland. Kelm (1979) beweerde echter in zijn onderzoek dat sphagnetorum een veel ruimer verspreidingsgebied heeft, inclusief grote delen van Duitsland en Nederland en tot in België (figuur 1). Een aantal auteurs heeft verschillen beschreven tussen sphagnetorum en nominaat P p perdix: sphagnetorum is kleiner, heeft een grijzere mantel en nek, heeft een kleinere en donkerdere borstvlek ('hoefijzer'), mist goudbruine kleur op onderstaartdekveren en rug, en heeft duidelijkere en donkerdere flankstreping, meer streping op de kop, donkerdere schouder en dichtere streping op de borst. Omdat deze kenmerken zeer variabel zijn en in het veld moeilijk vast te stellen, is er veel onduidelijkheid over het voorkomen van sphagnetorum en ontbreken goed onderbouwde recente waarnemingen.

Dit artikel probeert duidelijkheid te verschaffen over de status van sphagnetorum als ondersoort door naar morfologie te kijken bij 251 balgen van Patrijzen (figuur 2) waarbij de meeste van bovengenoemde kenmerken zijn vergeleken. Alle Patrijzen zijn op gestandaardiseerde wijze gefotografeerd met een grijskaart in de achtergrond om kleur objectief te kunnen vergelijken. Uit de analyse blijkt dat gemiddeld genomen sphagnetorum een groter en donkerder borstschild, minder dichte streping op borst en een donkerdere schouder heeft vergeleken met perdix (tabel 1). De overlap in deze kenmerken is echter groot. In de overige kenmerken, hoeveelheid grijs in nek en kleur onderstaartdekveren, is geen of een onduidelijk patroon zichtbaar.

De verschillen tussen sphagnetorum en perdix zijn duidelijker wanneer de oorspronkelijke verspreiding werd aangehouden ten opzichte van de grotere verspreiding volgens Kelm (1979). Dit is een indicatie dat de kenmerken clinaal verschillen, en minder duidelijk worden richting het areaal van perdix. De grote individuele variatie laat zien dat determinatie van individuen vaak onmogelijk is, zeker omdat vanaf foto's genomen in het veld kleuren niet objectief te meten zijn. Om voor ondersoortstatus in aanmerking te komen, is het noodzakelijk dat een afgebakende groep binnen een soort verschilt van de rest van de populatie. In het geval van sphagnetorum zijn de verschillen clinaal en er is geen duidelijke grens tussen sphagnetorum en perdix. Dit, in combinatie met eerder onderzoek dat heeft aangetoond dat er weinig genetische verschillen zijn, leidt er toe dat sphagnetorum beter als synoniem van nominaat perdix kan worden aangemerkt.

Sander Bot, Postbus 41139, 9701 CC Groningen, Netherlands
(sanderbot@yahoo.co.uk)
Justin J F J Jansen, Ravelijn 6, 5361 EJ Grave, Netherlands
(justin.jansen@gmail.com)

169 - 179 Occurrence of Pallas’s Rosefinch in the Western Palearctic
Marcel Haas, Pierre-André Crochet, Geert Groot Koerkamp, Vladimir Yu Arkhipov & Vladimir M Loskot

Voorkomen van Pallas' Roodmus in het West-Palearctische gebied

Pallas' Roodmus Carpodacus roseus is een Centraal- en Oost-Siberische soort waarvan gevallen in West-Europa als ontsnapt worden beschouwd. In dit artikel staan alle gevallen vermeld in het West-Palearctische (WP) gebied. Er is een onderverdeling gemaakt in wilde ('genuine'), twijfelachtige ('doubtful') en foutieve ('erroneous') gevallen en gevallen van dubieuze oorsprong ('dubious'). In totaal worden negen gevallen in de WP als wild beschouwd: in Hongarije (1), Europees Rusland (5) en Oekraïne (3); 11 gevallen zijn twijfelachtig en 21 zijn van dubieuze oorsprong. Een vermeend vrouwtje aangetroffen op een markt in Genève, Zwitzerland, in november 1889, bleek te zijn gevangen over de grens in Ain, Frankrijk, en bij bestudering van de balg om een Amerikaanse Roodmus C purpureus te gaan.

De gevallen in West-Europa tonen een piek in het voorjaar en de zomer (april-juli) en in oktober. Aangezien Pallas' Roodmus een korte afstandstrekker is, lijkt het aannemelijk dat deze gevallen op vogels afkomstig uit gevangenschap betrekking hebben. Vergelijking met de gevallen in West-Europa van Langstaartroodmus C sibiricus (een andere veel in gevangenschap gehouden roodmus) toont een sterk vergelijkbare piek in het voorjaar en de zomer. Het ziet er naar uit dat de gevallen in Europees Rusland, Hongarije en Oekraïne betrekking hebben op vogels die in de winter iets verder westelijk trokken dan normaal.

Marcel Haas, Helmweg 12 C, 1759 NE Callantsoog, Netherlands
(zoodauma@gmail.com)
Pierre-André Crochet, CNRS-UMR 5175 Centre d'Ecologie Fonctionnelle et Evolutive, 1919, route de Mende, 34293 Montpellier cedex 5, France
(pierre-andre.crochet@cefe.cnrs.fr)
Geert Groot Koerkamp, ul Akademika Koroleva 4-2-10, 129515 Moscow, Russia
(koerkamp@co.ru)
Vladimir Yu Arkhipov, Institute of Theoretical & Experimental Biophysics, Russian Academy of Sciences, 142290 Pushchino, Moscow Region, Russia
(arkhivov@gmail.com)
Vladimir M Loskot, Zoological Institute, Russian Academy of Sciences, 199034 St Petersburg, Russia
(otus@zin.ru)

180 - 185 Bruinkeelortolanen op Rottumerplaat in mei 2011 en te Lauwersoog in mei 2013
Enno B Ebels, Max Berlijn, Jeroen Breidenbach, Folkert Jan Hoogstra & Bernard Spaans

Cretzschmar's Buntings on Rottumerplaat in May 2011 and at Lauwersoog in May 2013

On 13-17 May 2011, a male Cretzschmar's Bunting Emberiza caesia stayed on Rottumerplaat, Groningen, the Netherlands. It was only seen and photographed by the four wardens on the tiny island, which is off-limits for any visiting birder. On 5 May 2013, a male Cretzschmar's stayed for most of the day (until dark) at Lauwersoog, Groningen. It was confiding and observed and well documented by c 300 birders. In both cases, identification proved straightforward, based on the blue-grey head and breast, buff to brownish orange malar stripe, chin and throat, warm brownish orange underparts and warm rufous brown mantle. The Lauwersoog bird showed moult contrast in the greater coverts of the left wing (outer seven old and worn, inner fresh) but, in the right wing, all greater coverts were old. Since both adults and first-year birds mostly moult all greater coverts in autumn and some of the inner greater coverts in the following spring, ageing was not possible. However, a few plumage details probably indicated a first-summer, such as the rather pale colour of the buff parts on the head, the fine streaking on the upperhead and the tiny buffish patch behind the eye. A double tseee call heard and recorded when the bird flew up from the ground did not match the most commonly known calls of the species, which are lower and fuller. However, the vocal repertoire of the species is broad and, presumably, further research will show that this call is fitting. These were the third and fourth record for the Netherlands and the one at Lauwersoog was the first twitchable, after birds on 11 October 1859 (first-year female, collected) and 7-11 May 1994 (male).

Enno B Ebels, Joseph Haydnlaan 4, 3533 AE Utrecht, Nederland
(ebels@wxs.nl)
Max Berlijn, Wilhelminastraat 9, 6285 AS Epen, Nederland
(m.berlijn@mandema.nl)
Jeroen Breidenbach, Achter de Hoven 197, 8933 CL Leeuwarden, Nederland
(yeronimo2@hotmail.com)
Folkert Jan Hoogstra, Wibenaheerd 97, 9736 PG Groningen, Nederland
(f.j.hoogstra@gmail.com)
Bernard Spaans, Oesterstraat 27, 1794 AR Oosterend, Texel, Nederland
(bspaans@texel.com)

186 - 189 Mystery shearwater in Canary Islands in December 2012
Marcel Gil Velasco
190 - 192 Aberrant Clamorous Reed Warbler at Nile Delta, Egypt, in April 2012
Jens Hering, Wieland Heim, Elmar Fuchs & Hans-Jürgen Eilts

Recensies / reviews

193 Xannio WorldBirdList by Xannio Limited
Peter Vercruijsse

WP reports

194 - 207 April–mid-May 2013
Arnoud B van den Berg & Marcel Haas

Recente meldingen / recent reports

208 - 213 Maart-april 2013
Roy Slaterus & Vincent van der Spek

DB actueel

214 - 218 Glanstroepiaal over Kamperhoek [Common Grackle]; Rotslijster in Den Helder zorgt voor hoofdbrekens [Rock thrush]
Feedback?