Dutch Birding jaargang 33 nummer 3, 2011

Voorpagina

Steppearend  ·  Aquila nipalensis
René Pop

Artikelen / papers

149 - 162 Crested Honey Buzzard: identification, western occurrence and hybridisation with European Honey Buzzard
Wouter Faveyts, Machiel Valkenburg & Barak Granit

Aziatische Wespendief: herkenning, westelijk voorkomen en hybridisatie met Wespendief

Aziatische Wespendief Pernis ptilorhyncus is een Oost-Palearctische roofvogel met zes ondersoorten. De noordelijke ondersoort P p orientalis is een trekvogel die broedt vanaf de Ob in Siberië, Rusland, oostwaarts tot Sakhalin en noordelijk Japan. Het broedgebied omvat ook noordelijk Mongolië, het noordoosten van China en Noord-Korea. In Centraal-Siberië overlapt de verspreiding met die van Wespendief P apivorus. Het overwinteringsgebied strekt zich uit van het Indisch Subcontinent tot Indonesië.
De kenmerken van orientalis en apivorus worden weergegeven in tabel 1. Het onderscheid tussen beide soorten is niet eenvoudig, mede door aanzienlijke individuele variatie bij beide soorten. Mannetjes zijn het makkelijkst te herkennen. De determinatie wordt bij voorkeur gebaseerd op een combinatie van zoveel mogelijk kenmerken.
Hybriden tussen beide komen vermoedelijk regelmatig voor. Het gaat daarbij om vogels met intermediaire kenmerken. Ze werden reeds vastgesteld in Centraal-Azië en het Midden-Oosten en meerdere hybriden zijn beschreven in publicaties. In dit artikel worden daar enkele aan toegevoegd, vergezeld van foto\'s. Het is ook denkbaar dat orientalis in het westelijke deel van zijn verspreidingsgebied in morfologie meer overeenkomsten met Wespendief vertoont; de precieze identiteit van al dan niet hybride vogels is dan ook niet altijd met zekerheid aan te geven. Het wordt aangeraden om \'lastige\' vogels te bestuderen aan de hand van foto\'s en de auteurs verwelkomen dergelijke foto\'s voor vervolgonderzoek.
Orientalis was reeds in de Sovjettijd bekend als trekvogel in verschillende Centraal-Aziatische landen. De meeste waarnemingen komen uit Kazachstan, mede door het relatief hoge aantal vogelaars uit Europa die dit land bezoeken. Over de Chokpakpas in Zuid-Kazachstan wordt de soort jaarlijks genoteerd in wisselende aantallen. Deze plek ligt c 10° ten westen van de bekende broedgebieden. Er wordt gespeculeerd dat de soort mogelijk verder westelijk broedt dan nu bekend is of dat de vogels op hun zuidwaartse trek een omtrekkende beweging maken rond de hoge bergketens van de Tien Shan en de Hindu Kush. Vermoedelijk wordt het voorkomen op doortrek door Centraal-Azië flink onderschat.
Het eerste geval in het West-Palearctische gebied dateert uit 1979 (27 september bij Borcka, oostelijk Turkije). In de jaren 1990 werd de soort voor het eerst gemeld in Israël. Sindsdien is gebleken dat de soort hier jaarlijks doortrekt in voor- en najaar. De aantallen wisselen naar gelang de waarnemingsinspanning maar vermoedelijk trekken elk jaar enkele 100en orientalis over Israël, vooral in het voorjaar. Hieronder bevinden zich relatief veel vogels met hybride of intermediaire kenmerken. Recent is gebleken dat de soort ook op het Arabische schiereiland in landen als Oman en de Verenigde Arabische Emiraten meer voorkomt dan vermoed. In de najaren van 2009-10 werden enkele orientalis genoteerd op trek in de westelijke Kaukasus (Batumi, Georgië).
Gelet op het geregelde voorkomen van orientalis in het Midden-Oosten en het feit dat het om een langeafstandstrekker gaat, wordt het niet geheel ondenkbaar geacht dat de soort in de toekomst verdere noord-westelijk in Europa als dwaalgast opduikt.

Wouter Faveyts, Watermuntweg 10, 9820 Merelbeke, Belgium
(wouter.faveyts@telenet.be)
Machiel Valkenburg, Maylina 1, Tuzdybastau - Talgar district, Almaty Oblast, Kazakhstan
(machiel@centralasiabirding.com)
Barak Granit, 11 David Hamelech Street, 64953 Tel-Aviv, Israel
(barak.granit@gmail.com)

163 - 176 Groene Reiger te Amsterdam en Zaandam in 2006-09
Arnoud B van den Berg

Green Heron at Amsterdam and Zaandam in 2006-09

One of the most peculiar rarity records ever in the Netherlands concerns a Green Heron Butorides virescens first seen near De Nieuwe Meer, Amsterdam, Noord-Holland, on 25 April 2006. It remained at freshwater marshes and canals at Amsterdam until 24 June and at a different site c 10 km north on 14-30 September 2006, after which, amazingly, it was rediscovered on 16 December 2006 more than 1000 km south near the Mediterranean Sea shore at Berre-l\'Étang, Bouches-du-Rhône, France. In May 2007, it left its French wintering site to turn up again at Amsterdam three weeks later where it was seen on several days between 31 May and 27 June (at the same site as in September 2006) after which it was also watched at nearby Zaandam on 18 July. After a second winter at Berre, there were no sightings at Amsterdam or Zaandam in 2008 but it is likely that it stayed at an inaccessible site since, after a third winter at Berre, it was seen again at Zaandam from 25 May to 19 July 2009. The wintering site used for three consecutive years at Berre was 30 km east of Camargue and a few kilometres north of Marseille airport, from 16 December (perhaps 5 November) 2006 to 2 May 2007, 31 October 2007 to 4 May 2008 and 8 November 2008 to 6 May 2009. It did not return at Berre in the winters of 2009/10 and 2010/11 nor was it found at Amsterdam or Zaandam in the summer of 2010.

The bird was in juvenile plumage when first seen at Amsterdam in April 2006. That explains why, initially, there were doubts about its (sub)specific identification although the often-concealed reddish brown hindneck fitted Green Heron rather than any Striated Heron B striata. When it was rediscovered in mid-September 2006, it was unequivocally a Green Heron as it had adult body-feathers and wing-coverts, including obvious reddish-brown on neck and breast, the single variable to separate Green from all Striated Herons.

The bird\'s juvenile plumage in second calendar-year and its confiding behaviour at an unusual site in an unusual season also raised doubts about its origin. However, it became clear that there was no evidence of any Green Heron in captivity in the Netherlands or elsewhere in Europe (the only Butorides species found was Striated Heron). Also, the plumage and the bare parts did not show any anomalies indicating a ship-assisted passage or captive origin, and it is well documented that wild birds in the USA may get used to people, becoming remarkably unwary, and this has also been the case in a few transatlantic vagrants.

The bird\'s migrating behaviour, leaving the Netherlands in late September or early October and arriving in mediterranean France from late October, fits the migratory North American subspecies. In this respect, it is worth considering that the temperatures in the Netherlands in September-October 2006-08 were still far too high to force non-migratory birds out. Moreover, the fact that the bird left its French wintering site as late as the first week of May indicates an original provenance from the northernmost populations in North America, where the species turns up in spring much later than in the south, for instance, starting to nest from late April in New York, USA, or from early May in Ontario, Canada.

It was argued that photographs from April showed down filaments (\'filoplumes\') on the vent, indicating that the bird had fledged only a month or so earlier, a view adopted by the French rarities committee. However, the nature of these feathers is questioned as the breeding phenology in the entire range of Green Heron supports the idea that in 2006 the bird could only be in its second calendar-year. As far as known, in Latin America and the Caribbean, egg-laying takes place from March to July, with just one report as early as February-March (Veracruz, Mexico); in the southernmost USA, it starts from late March onwards; and in Bermuda and northern parts of its range, it is from late April to mid-July. It takes at least two months from egg-laying to fledging. If there were any captive breeders in Europe, it is unlikely that these would start breeding months earlier than their wild congeners. Moreover, the central crown-feathers were either moulted or abraded as they did not show the brown fringes obvious in fresh juveniles. Some visible wear of mantle-feathers and scapulars, which in fresh juvenile plumage have broader brown fringes, and an obvious abrasion of the lower scapulars also show that the plumage was not as fresh as one would expect for a recently fledged bird. It should be reminded that the visibility of feather wear is not due to a linear process in time but hidden until the feather\'s structure is damaged to such an extent that its integrity is lost. This may explain why, generally, herons do not show much plumage wear. Besides, the wear of its juvenile plumage was not regarded as much different from other birds, which remain in juvenile plumage during winter as has been demonstrated in Lesser Black-backed Gull Larus fuscus and other large white-headed gulls. In September and December 2006, the bird had moulted into an adult-like plumage with adult body-feathers and wing-coverts. It still had at least a number of juvenile remiges as late as June 2007, in its third calendar-year.

To understand the reasons why a post-juvenile moult can be postponed for so long, one may look at the link between length of photoperiods (hours of daylight) and moult. This mechanism appears to be directed by the hormone prolactin. The secretion of this hormone is proportional to photoperiods, and moult starts when the level of prolactin begins to decrease. During periods with short photoperiods, no prolactin is produced and, without prolactin, moult is arrested. As a result, in Europe, a Green Heron should not undergo any substantial moult from late October onwards, despite the mild climate. Consequently, a heron fledged in late September, crossing the Atlantic and wintering in southern France before moving north to the Netherlands will not have had a period of sufficient daylight to start its moult. It should be noted that southern France is situated at the same latitude as the northern breeding range of this species, and much further north than its northernmost wintering range. This scenario fits the bird\'s plumage and moult well while the alternative, a bird that crossed the Atlantic in spring from the Caribbean, does not offer an explanation. During its first summer, the bird may have had too little time for a complete moult because of breeding intentions, and the juvenile remiges remaining into its third calendar-year can again be explained by the photoperiod principle as this moult normally occurs at a much more southerly location with longer photoperiods than in southern France.

Up to 2010, there are 22 records for the WP region, of which 10 in the Azores, seven in Britain and two in Iceland. Apart from the \'Amsterdam bird\', which has been accepted as the first for the Netherlands (but not (yet) as the second for France), most records date from mid-August to November with additional ones in spring on 1 April 1994 (France) and 28 May-24 June 2004 (Iceland).

Arnoud B van den Berg, Duinlustparkweg 98, 2082 EG Santpoort-Zuid, Nederland
(arnoud.b.vandenberg@gmail.com)

177 - 187 Penduline tits in Eurasia: distribution, identification and systematics
Sander Bot, Dušan Brinkhuizen, Ákos Pogány, Tamás Székely & René van Dijk

Buidelmezen in Eurazië: verspreiding, herkenning en systematiek

Dit artikel beschrijft de buidelmezen uit het genus Remiz: Buidelmees R pendulinus, Witkruinbuidelmees R coronatus, Zwartkopbuidelmees R macronyx en Chinese Buidelmees R consobrinus en behandelt verspreiding, determinatie, geluid, broedsysteem, systematiek en voorkomen in het West-Palearctische gebied.

Buidelmees komt in een groot deel van Europa voor en de verspreiding loopt in het oosten door tot in Centraal-Rusland. Bij de meeste ondersoorten heeft het mannetje een grijze kop met opvallend zwart masker. Het vrouwtje is meestal te onderscheiden door onder andere een fletser uiterlijk. Bij de ondersoort caspius is vooral het mannetje heel anders van tekening, met een variabele hoeveelheid kastanjebruine tekening op kruin en nek. Buidelmees hybridiseert met Zwartkop­buidelmees. Laatstgenoemde komt uitsluitend voor in Centraal-Azië, heeft vier ondersoorten en is standvogel dan wel gedeeltelijk trekvogel. Het mannetje van de nominaat is eenvoudig te herkennen door de volledig zwarte kopkap. Over de variatie in vooral kopkleur bij beide geslachten van de nominaat is weinig bekend. Dit komt vooral doordat er weinig onderzoek is verricht in de broedgebieden langs de Kaspische Zee en omdat onduidelijk is in welke mate variatie van het verenkleed verklaard kan worden door hybridisatie met Buidelmees. De ondersoort ssaposhnikowi uit Kazachstan is dermate variabel dat sommige vogels identiek lijken aan de nominaat macronyx en andere aan de ondersoort caspius van Buidelmees. Dit leidt tot de speculatie dat ssaposhnikowi niet bestaat, en dat alleen de nominaat macronyx en de ondersoort caspius van Buidelmees voorkomen in Centraal-Kazachstan. Witkruinbuidelmees komt voor van zuidelijk Centraal-Azië tot in West-China en lijkt op Buidelmees, maar heeft een variabele hoeveelheid zwart in de nek. Het zwart in de nek kan ontbreken zodat de soort meer op Buidelmees lijkt. Echter, dergelijke vogels missen de roodbruine tekening boven de snavel (mannetjes) of hebben een minder grijze kruin (vrouwtjes). Chinese Buidelmees broedt in Noordoost-China en Oost-Rusland en overwintert voornamelijk zuidelijker in China. Deze soort is vrij gemakkelijk te onderscheiden van de andere soorten door het kleinere en smallere masker. Binnen de soort is het masker bij de vrouwtjes nog kleiner en niet zwart maar bruin.

Alle soorten hebben een typische hoge roep. Buidelmees en Witkruinbuidelmees zijn op roep niet te onderscheiden, maar Zwartkopbuidelmees heeft daarentegen een duidelijk langere, ééntonigere roep en Chinese Buidelmees heeft vaak een relatief korte roep. Zang van Buidelmees, Zwartkopbuidelmees en Witkruinbuidelmees lijken sterk op elkaar en het is niet bekend of er in de zang diagnostische verschillen zijn te vinden. Chinese Buidelmees heeft de eenvoudigste zang.

Buidelmees heeft een uniek broedsysteem waarbij altijd óf één ouder óf beide ouders het nest verlaten na de eileg. Het laatste gebeurt in 30-40% van de gevallen, waardoor de broedpoging dus mislukt. Van Zwartkopbuidelmees is te weinig bekend om iets over het broedsysteem te kunnen zeggen. Nominaat Witkopbuidelmees is monogaam, terwijl de ondersoort stoliczkae polygaam is waarbij alleen het mannetje of het vrouwtje de jongen grootbrengt. Bij Chinese Buidelmees neemt doorgaans alleen het vrouwtje de broedzorg op zich.

Systematiek van buidelmezen is niet eenduidig en sommige auteurs beschouwen buidelmezen als één poly-typische soort, terwijl anderen vier soorten erkennen, en weer anderen iets daartussenin. Omdat er weinig onderzoek gedaan wordt in de broedgebieden en hybridisatie voorkomt is de onenigheid begrijpelijk. Dit artikel stelt voor in ieder geval drie soorten te erkennen: Witkruinbuidelmees verschilt duidelijk van Chinese Buidelmees in morfologie, geluid, broedsysteem en genetica. Beide soorten verschillen van Buidelmees en Zwartkopbuidelmees in morfologie, formaat, biotoop en broedsysteem. Of Buidelmees en Zwartkopbuidelmees goede soorten zijn is een lastige vraag, ondanks het verschil in geluid. Hybridisatie vindt plaats, er is veel variatie in het verenkleed en Zwartkopbuidelmees is slecht onderzocht. De auteurs durven daarom nu nog geen definitief oordeel te geven en moedigen onderzoek naar deze taxa aan om in de toekomst meer te kunnen zeggen.

Buiten het zuiden van Europees Rusland is Zwartkopbuidelmees niet vastgesteld in de WP. Aangezien de soort trekbewegingen vertoont is het mogelijk dat hij bijvoorbeeld in Israël opduikt. Van Witkruinbuidelmees was ooit een geval bekend uit Burgenland, Oostenrijk, maar dat is inmiddels (terecht) van de nationale lijst verwijderd. De soort zou aan de oostkant van de WP kunnen opduiken als dwaalgast. Chinese Buidelmees heeft een Oost-Aziatische verspreiding en wordt als dwaalgast in de WP onwaarschijnlijk geacht.

Sander Bot, Postbus 41139, 9701 CC Groningen, Netherlands
(sanderbot@yahoo.co.uk)
Dušan M Brinkhuizen, Camino de Orellana 161, Guapulo, Quito, Ecuador
(d.m.brinkhuizen@gmail.com)
Ákos Pogány, Department of Ethology, Eötvös University, Pázmány Péter sétány 1/c, H-1117 Budapest, Hungary
(apogany@ludens.elte.hu)
Tamás Székely, Department of Biology and Biochemistry, University of Bath, Claverton Down, Bath BA2 7AY, UK
(T.Szekely@bath.ac.uk)
René van Dijk, Department of Biology and Biochemistry, University of Bath, Claverton Down, Bath BA2 7AY, UK / Department of Animal and Plant Sciences, University of Sheffield, Western Bank, Sheffield S10 2TN, UK
(R.van.Dijk@sheffield.ac.uk)

188 - 192 Grijze Gors op Schiermonnikoog in april 2011
Bas Kers & Enno B Ebels

Rock Bunting on Schiermonnikoog in April 2011

In the early morning of 3 April 2011, a Rock Bunting Emberiza cia was observed for a short time by a single observer on Schiermonnikoog, Friesland, the Netherlands. The bird was feeding at close distance on the outskirts of the only village on the island; it could be photographed and vide­oed. The documentation excludes similar bunting species that could occur as escapes. The white wingbar indicates that the bird belonged to the nominate subspecies E c cia. The brownish colour and streaked character of the lateral crown stripe (the other head stripes being black) fit an adult female or a second calendar-year male, which may be very hard to separate, even in the hand. The head pattern and underparts coloration probably fit an adult female better than a second calendar-year male according to some consulted experts, but the pure ash-grey throat bib, quite whitish-grey chin and cheek areas between black stripes, rather sharp division to the chestnut-ochre breast/belly, and small nearly unstreaked central forecrown patch may favour a male according to another.
If accepted, this is the second record for the Netherlands; the first was on Rottumerplaat, Groningen, on 30 May 2004 (at a distance of slightly more than 20 km from the site in 2011). The species is very rare in north-western Europe outside Germany, with records in Belgium (c 50), Britain (5), Denmark (1), the Netherlands (2), Poland and Sweden (5). This was the third record in the 21st century, after singles in Denmark (2003) and the Netherlands (2004).

Bas Kers, Koekamp 88, 2623 XX Delft, Nederland
(bas.kers@rws.nl)
Enno B Ebels, Joseph Haydnlaan 4, 3533 AE Utrecht, Nederland
(ebels@wxs.nl)

193 - 196 Kumliens Meeuw in Brabantse Biesbosch in april 2011
Theo O V Muusse

Kumlien\'s Gull at Brabantse Biesbosch in April 2011

On 3 April 2011, an adult Kumlien\'s Gull Larus glaucoides kumlieni was found during an excursion on a large freshwater reservoir at Brabantse Biesbosch, Noord-Brabant, the Netherlands, and observed for most of the day. The site is not open to the public and the bird was seen by just 13 birders. It was identified by its size (slightly smaller than Herring Gull L argentatus), dark iris (pale in adult Iceland Gull L g glaucoides) and obvious dark grey markings in the outer primaries (grey outer webs most obvious on p8-10; dark subterminal markings on p6-8, most obvious in p7). Thayer\'s Gull L thayeri or a hybrid Thayer\'s x Kumlien\'s was excluded by the pattern of the primary tips (darker in Thayer\'s or hybrid) as well as subtle differences in mantle colour, head shape and bill shape. If accepted, this is the second record for the Netherlands; the first was a second-winter on the beach of Terschelling, Friesland, on 30 January 2005.

Theo O V Muusse, Billitonstraat 19, 3312SB Dordrecht, Nederland
(theomuusse@chello.nl)

197 - 199 Kaspische Plevier op Texel in april 2011
Enno B Ebels & Klaas de Jong

Caspian Plover on Texel in April 2011

On 26-28 April 2011, an adult-summer male Caspian Plover Charadrius asiaticus stayed at De Nederlanden on Texel, Noord-Holland, the Netherlands. This is the second record for the Netherlands, after a first-year on the same island on 17-20 October 2009.

Enno B Ebels, Joseph Haydnlaan 4, 3533 AE Utrecht, Nederland
(ebels@wxs.nl)
Klaas de Jong, Klimpstraat 39, 1795 AN De Cocksdorp, Texel, Nederland
(info@calidristexel.nl)

200 Aberrantly coloured Balearic Shearwater in Strait of Gibraltar in July 2009
Javier Elorriaga & Blanca Pérez

WP reports

201 - 210 April-late May 2011
Arnoud B van den Berg & Marcel Haas

Recente meldingen / recent reports

211 - 217 maart-april 2011
Roy Slaterus & Vincent van der Spek

DB actueel

218 - 221 Ross’ Meeuw bij Numansdorp [Ross’ Gull; Cirlgors bij Westkapelle [Cirl Bunting]; Maskergors in Zwanenwater [Black-faced Bunting]

Corrigenda

222 Corrigenda
Redactie Dutch Birding

DBA nieuws

222 Dutch Birding-vogel(lang)weekend op Texel in september-oktober 2011
Feedback?